WALTON,
Sir William Turner (° Oldham 29.3.1902 - + Ischia 6.3.1983)
Engelsman
- Componist. Hij ontving lessen van zijn vader en te Oxford van H. Allen; maar
is als componist grotendeels autodidact. Komend uit de traditie van Elgar, begon
Walton volgens de mode van de jaren '20 met persiflage en antiromantische humor,
getuige b.v. de pittige Façade, An
Entertainment voor recitant en klein instrumentaal ensemble (1922),
gedeeltelijk op spotteksten, en waarin men ook jazz-parodieën vindt.
Jazz-elementen gebruikte hij ook in de Portsmouth
Point-ouverture (1928), die het bonte leventje in een volksbuurt, een
havenkwartier schildert. Waltons belangstelling voor de altviool blijkt uit zijn
altvioolconcerto (1929) en uit het strijkkwartet (1947) waarin meerdere
melodische invallen - b.v. het teneramente espressivo in het derde deel - aan de
alt zijn toevertrouwd. Het vioolconcerto (1939) herinnert door meer dan één
gegeven aan het Eerste
vioolconcerto
van Prokofjev : niet alleen door het beginthema in dezelfde toonsoort D-groot en
dezelfde aanduiding - 'sognando' resp. 'sognoso' - maar ook door de identiteit
van de bouw - langzaam deel vooraan, scherzo in het midden - en een
gelijksoortige behandeling van het orkest in zijn verhouding tot de solist.
Walton houdt in het land van Händel naast Vaughan Williams, M. Tippett en B.
Britten de traditie van het oratorium en de cantate hoog. In Belshazzar's
Feast (1929-1931) voor koor en orkest, dat zijn naam vestigde, wordt het
dramatische bijbelse onderwerp op moderne, onconventionele wijze aangepakt. De
tekst krijgt een scherp muzikaal reliëf vol contrasten. De Eerste symfonie
(1935) verraadt de invloed van Sibelius, niet alleen door de aard van de
melodiek en de orkestklank, maar ook door de compositiemethode : evenals
Sibelius ontwikkelt Walton het werk uit korte ritmische en melodische motiefjes.
Het laatste deel, dat grosso modo de vorm van een preludium en fuga heeft, is
later gecomponeerd. De coda brengt met het diatonisch motief van het Maestoso,
dat tevens in de fuga wordt verwerkt, een meesterlijke apotheose. Naast de opera
Troilus and Cressida (1948-1954) op
een libretto van Chr. Hassall naar Chaucer schreef Walton in deze periode ook
het Coronation Te Deum (1953) voor de
kroning van Elizabeth II. In 1960 verscheen de Tweede symfonie, die begint met
een gespierd Allegro molto en o.m. een passacaglia met variaties, een fuga en
een uitgebreide coda bevat. Belangrijke instrumentale werken zijn ook de Sinfonia
concertante voor piano en orkest (1927), Variations
on a theme by Hindemith (1963) en Improvisations
on an Impromptu by B. Britten (1970) voor orkest. In 1967 werd in Aldeburgh
de première gegeven van de opera The
Bear (naar Tsjechov). Naast kamermuziek schreef Walton een aantal liederen
en cyclussen, o.m. op teksten van E. Sitwell, zoals het hispaniserende Through
gilded Trellises of het pastorale Daphne.
Walton leefde vele jaren op het eiland Ischia (Italië) en overleed daar.
VOORNAAMSTE
WERKEN
Opera's:
Troilus and Cressida (1945-1954), The
Bear (1967); balletten: Escape me
never (filmmuziek, 1934), The wise
virgins (1940), The Quest (1943);
toneelmuziek, o.a. bij The first of the
few (1942), waarin het bekende Spitfire,
Prelude and fugue.
Orkestwerken
: o.a. Sinfonia concertante voor
piano en orkest (1927), 2 symfonieën (1935,1960),
Variations on a theme by Hindemith
(1963), Improvisations on an Impromptu by
Britten (1970) en ouvertures.
Kamermuziek:
o.a. een strijkkwartet (1947), vioolsonate (1949), Five
Bagatelles voor gitaar (1971, orkestversie 1976), Anon in Love voor stem
en gitaar.
Koorwerken
: o.a. Façade, An Entertainment
(1922), Belshazzar's Feast voor
bariton, koor en orkest (1931), In Honour
of the City of Londen voor gemengd koor en orkest (1937), Coronation
Te Deum (1953), a cappella-koorwerken.
Liederen;
pianowerken; filmmuziek, waaruit vaak liederen e.a. bekend werden.