WALS
(
Du.: Walzer; Fr.: valse; Eng.: waltz ) Gezelschapsdans en ook toneeldans, die
vanaf het begin van de 19de eeuw algemeen in Europa werd verspreid. De wals is
in ¾ maat gecomponeerd; het tempo is niet streng vastgelegd. Aanvankelijk langzaam
( M.M. 56 = halve gepunte noot ) uitgevoerd, werd weldra, vooral te Wenen, een
sneller tempo verkozen : voor zijn walsen stelde de componist J. Lanner M.M. 76
= halve gepunte noot en J. Strauss senior M.M. 72 = halve gepunte noot. Het
ontstaan van de wals kan moeilijk met zekerheid worden nagegaan. Hoewel
etymologisch de benaming op een Duitse oorsprong wijst, zijn er verschillende
theorieën :
1
G. Desrat ( 'Dictionnaire de la Danse', 1895 ) noemt de 16de-eeuwse
Provençaalse volte als de voorvorm van de wals. De volte werd echter in 3/2,
6/4 of 6/8 geschreven, wat tegen de stelling van Desrat pleit.
2
Böhme,
F. ( 'Geschichte des Tanzes in Deutschland', 1886 ) valt de veel verspreide
mening bij dat de wals op het einde van de 18de eeuw uit de oude 'Dreher' of 'Ländler'
ontstond. Deze langzame dans in 3/4 of 3/8 maat was in het gehele Duitse gebied
verspreid. De oorsprong van de Dreher is onbekend.
3
A. Czerwinski ( 'Geschichte des Tanzes', 1862 ) ziet de ontwikkeling van
de wals uit de 'Langaus', een benaming die volgens Böhme geen eigenlijke dans
aanduidde, maar een wijze van dansen zoals de wals, in een lange rechthoekige
ruimte. Ondanks herhaald verbod bleef de Langaus onder het volk voortleven.
4 R. Lach ( 'Zur Geschichte des Gesellschaftstanzes im 18. Jahrhundert' in
'Museion-Mitteilungen' 1, 1920 ) veronderstelt dat de wals is ontstaan uit het
sneller gedanste menuet. In elk geval mag een verwantschap van de wals met de
18de-eeuwse 'Allemande' en talrijke oude volksdansen uit CentraalEuropa, o.a.
de 'Redowak', worden aangenomen. In het begin van de 19de eeuw verscheen de wals
in de balzaal in de vorm van de zgn. driepaswals, waarbij door de dansers in
drie passen een halve draai beschreven wordt. Spoedig werden echter varianten
uitgedacht en de voornaamste was de tweepaswals, die omstreeks 1840 te Wenen in
de mode kwam. Deze danswijze met een halve draai in twee passen liet een sneller
tempo toe en had daarom grote bijval. Eigenlijk was de tweepaswals een aan de
walsmuziek aangepaste 'galop'. Andere vormen waren o.m. de 'Bostonwals' en de
'mazurkawals'. Pogingen om walsen in 5/4 en 9/8 in te voeren mislukten. Door
Paul Nettl ('The Story of Dance Music', 1947 ) wordt de algemeen verspreide
mening tegengesproken als zou de wals als toneeldans voor het eerst te Wenen in
1786 in Vicente Martin y Solers opera 'Una Cosa Rara' zijn geïntroduceerd.
Reeds in februari 1679, zegt hij, werd te Wenen in de opera 'Baldracca' van
Antonio Draghi een 'Weller' gedanst en omstreeks 1750 werden, eveneens te Wenen,
in veel muzikale komedies van Felix von Kurz walsen ten tonele gebracht.
Talrijke componisten hebben zich op de walscompositie toegelegd. In de reeks
componisten die bij uitstek voor de balzaal componeerden, moeten worden genoemd
: Jozef Lanner, vader en zoon Johann Strauss en Emile Waldteufel, de
hofbaldirigent van Napoleon III. Nadat de wals reeds door Franz Schubert als
pianocompositie op een hoger artistiek peil was gebracht, schreef Carl Maria von
Weber met zijn 'Aufforderung zum Tanz' ( 1819 ) de eerste concertwals. Hij werd
hierin gevolgd door Robert Schumann, Johannes Brahms, Frédéric Chopin, Franz
Liszt, e.a. Hector Berlioz introduceerde de wals in de symfonie: het tweede deel
van de 'Symphonie Fantastique' ( 1830 ). Orkestrale walsen vindt men in het
oeuvre van Pjôtr Tsjaikovski, Franz Liszt, Camille Saint-Saëns, Jean Sibelius,
enz. Maurice Ravels 'La Valse' ( 1918 ) moet hier worden vermeld vanwege de
merkwaardige muzikale synthese van het ontstaan van de wals. De wals in het
klassieke ballet bereikte zijn hoogtepunt in de drie Tsjaikovski-balletten
"Het Zwanenmeer" ( dans van de grote zwanen ), 'Doornroosje' ( de
bloemenwals ) en "De Notenkraker". Een ander bekend voorbeeld in de
balletkunst leveren de "Liebesliederwalzer" ( Brahms-choreografie
George Balanchine - New York 1960 ).