| |
(
° Napels 25.10.1685 - +
Madrid 23.7.1757 ). Componist en clavecinist. Hij was een zoon van Alessandro en
groeide op in een zeer muzikaal milieu. Over zijn opleiding is niets met
zekerheid bekend. In 1701 werd hij organist en componist van de Cappella Reale
in Napels. In het volgend jaar verbleef hij kort in Toscane. In 1703 werden twee
opera's van hem opgevoerd in Napels, nl. Giustino en Ottavia. Tijdens een
verblijf in Venetië sloot hij vriendschap met Händel en Roseingrave. Later, in
Rome ging hij met Händel een vriendschappelijke 'wedstrijd' aan t.a.v. beider
cembalospel. Van 1709 tot 1714 was hij in Rome kapelmeester van koningin Maria
Casimira van Polen. Voor haar kleine theater componeerde hij een zevental
opera's, w.o. Tolomeo ( 1711 ). Na haar vertrek werd hij kapelmeester bij de
Portugese gezant, eveneens in Rome. Ook was hij werkzaam bij het Vaticaan en (
1715-1719 ) bij de Cappella Giulia in Rome ( als kapelmeester ). Waarschijnlijk
voor deze kapel schreef hij zijn Miserere en zijn dubbelkorige, tienstemmige
Stabat Mater. Verder ontstond in deze tijd o.a. zijn opera Berenice ( 1718 ). In
1719 verliet hij Rome; niet duidelijk is of hij zich naar Engeland begaf. Wel
weten we dat hij in 1720 kapelmeester werd aan het hof te Lissabon. Hij had daar
een ensemble van ca. 35 zangers en evenveel instrumentalisten onder zich. Ook
gaf hij les aan de Infante Maria Barbara. Toen zij in 1729 in het huwelijk trad
met een Spaanse prins, ging hij met haar mee naar Spanje. Het Portugese hof
verhief hem in 1738 in de adelstand. Als dank daarvoor liet Scarlatti een 30-tal
van zijn Essercizi voor cembalo in druk verschijnen, en bood deze bundel de
Portugese koning aan. Deze Essercizi waren geschreven voor Maria Barbara. Later,
resp. in 1742 en in 1757 verzamelde hij er nog eens 496 en bood die, in 15
prachtbanden, aan zijn oudleerlinge aan. Aan het Spaanse hof voelde de componist
zich, als een echte aristocraat, goed thuis. Dat neemt niet weg dat hij zowel de
volksmuziek als de taal van de zich vernieuwende tijd goed heeft verstaan en
gebruikt. Het oeuvre van Domenico Scarlatti is juist door dit verblijf in Spanje
duidelijk in twee perioden te onderscheiden. Tot 1729 ongeveer lag het accent
van zijn scheppen op geestelijke en wereldlijke ensemble-muziek. Het vertoont
onmiskenbaar invloed van of verwantschap met b.v. de muziek van zijn vader.
Anders gezegd : het idioom is dat van de barok. In zijn Portugese en Spaanse
jaren concentreerde hij zich vrijwel uitsluitend op het schrijven van de
Essercizi (ook wel sonates of toccata’s genoemd) voor cembalo. Het
opmerkelijke daarbij is dat deze stukken evenals de ' Fantasien ' van Telemann (
die iets eerder ontstonden en die Scarlatti waarschijnlijk niet gekend heeft )
steeds in eenheden van twee stuks gegroepeerd zijn. In tegenstelling tot de
bedoelde werken van Telemann zijn de Sonates van Scarlatti alle eendelig en
geconcipieerd in de zgn. uitgebreide tweedelige liedvorm. Sommige daarvan
vertonen een symmetrische, andere een a-symmetrische bouw. Wat de speeltechniek
ervan betreft : die was voor die tijd niet anders dan revolutionair te noemen,
want zaken als octaaf-verdubbelingen in de linkerhand-partij, sext-parallellen
voor de rechterhand, grote sprongen, het kruisen van de handen, gebroken
akkoorden, snelle toonherhalingen e.d. vond men vóór hem uiterst zelden. Maar
binnen het kader van deze sonates - die alle onmiskenbaar de taal van de rococo
spreken - zijn ook de beide hoofdstromingen van deze periode merkbaar. Vóór
ongeveer 1752 is onmiskenbaar het speels-galante en virtuoze in de meerderheid.
Later besteedde de componist meer aandacht aan langzame, bedachtzame, lyrische
notities. Een relatie met de Sentimentele stijl is onmiskenbaar. Het niet zelden
plotseling omslaan in mineur-passages moet hier ook genoemd worden. Maar er zijn
zelfs ook anticipaties op de exuberante Sturm und Drang. Dat blijkt b.v. uit
vaak onverklaarbare, ón-orthodoxe, haast expressionistische akkoord- ( beter :
samenklank- ) formaties en expansief modulatorische concentraties. Het is zeer
waarschijnlijk aan dit alles te danken dat de cembalomuziek van Domenico
Scarlatti linea recta tot ons gekomen is : vrijwel ononderbroken tot op de dag
van vandaag werden zijn werken gedrukt en herdrukt. In 1803 een uitgave in acht
delen bij Riedl in Wenen; in 1839 eveneens in Wenen, geredigeerd door Czerny.
Concerterende pianisten als Cramer en Liszt hadden de stukken op hun repertoire.
Na verschillende andere uitgaven ( o.a. Breitkopf und Härtel ) verzorgde de
Italiaanse componist en pianist Alessandro Longo ( 1864-1945 ) in 11 delen een
kritisch gereviseerde uitgave ( 1906 e.v. ). In 1906 publiceerde hij ook een
catalogus. Zijn werk werd voortgezet door de Amerikaanse cembalist en pianist
Ralph Kirkpatrick ( ° 1911 ) die in 1953 met een verbeterde catalogus naam
maakte, in 1953 een bloemlezing en in 1972 een complete editie van de Essercizi
het licht deed zien. |