Sagreras
Julio Salvador ( 1879-1942 )
Argentijn.
Sticht in 1905 de “Asociacion Guitarristica Argentina”. Naast een aantal
solostukken voor gitaar ( onder meer El Colibri ), verwerft hij vooral
bekendheid en waardering door zijn uitgebreide 6-delige gitaarmethode die
volledig uit eigen studies en stukken bestaat : “Las primeras ( segundas,
terceras, cuertas, quintas, sextas ) lecciones de guitarra”, met als
aanvulling “Technica superior de guitarra”.
SALTARELLO
Italiaanse
hofdans in 3/8 of 6/8 maat. Afgeleid van "saltare" : springen. In deze
hofdans, die in de 15de en 16de eeuw ook in Spanje, Duitsland, Engeland en
Frankrijk werd gedanst, wordt er door de paren gesprongen, afgewisseld door het
heffen van de benen in een steeds sneller tempo. Mendelssohn heeft de saltarello
voor het eerst in de symfonische muziek gebruikt en wel in de finale van zijn
"Italiaanse Symfonie" ( 1833 ). In de toneeldans gebruikt door Jules
Perrot in zijn "Catarina ou la fille du bandit" (1846).
Samba
Braziliaanse
dansstijl , gekenmerkt door een syncopisch ritme. De volkse danstypes leunen
ritmisch aan bij genres die onder Afrikaanse invloed zijn ontstaan, zoals de
'batuque' en de 'candoblé'. De samba is het meest populair in Rio de Janeiro
waar de dansscholen met elkaar wedijveren om er, tijdens het carnaval, de
origineelst mogelijke dansfiguren uit te voeren. Naast de volkse samba is er de
stedelijke variëteit die minder syncopisch is en in een meer gematigd tempo
wordt uitgevoerd. Bij de burgerij in Bahia werd de samba 'veredeld', hetgeen
aanleiding gaf tot het ontstaan van de bossa nova. Ook in de salondans werd de
samba opgenomen.
Santiago
de Murcia
Gitaartabulatuur
Om
de schrijfwijze te vereenvoudigen gebruikt men in de l7de eeuw ook het alfabet :
vooraan een werk staan akkoorden in tabulatuur met boven ieder akkoord, in
volgorde, een letter van het alfabet. Telkens in een stuk een akkoord voorkomt,
schrijft men gewoon de letter van het alfabet die correspondeert met het
gewenste akkoord. Dit wordt veel gebruikt in rasgueadovorm : een geslagen
akkoord. Tegelijk wordt door een vertikaal streepje de richting aangeduid, slaan
van de horizontale lijn weg, dus.
Zijn de letters van het alfabet uitgeput, dan worden ofwel letters gebruikt
voorzien van een asterisk, ofwel andere symbolen.
Het laatst gekende werk voor gitaar in tabulatuur is dat van Santiago de Murcia
: "Passacalles y Obras de Guitarra por todos los tonos naturales y
accidentales" ( 1732 ) dat zich bevindt in de bibliotheek van het Britse
Museum, Londen.
The final
work to appear in tablature in Spain is Santiago de Murcia's Resumen de Acompañar
la Parte con la Guitarra ( 1714 ). He was tutor to Queen Maria Luisa Gabriela of
Savoy, first wife of Phillip V. De Murcia's book continues seventeenth-century
traditions, being written in numbered tablature based on the chord alphabet. It
features the usual Passacalles in many keys, but also includes a number of
suites, termed Preludio y Obra, with such movements as Allemande, Courante,
Sarabande and Gigue showing greater foreign influence than the works of his
predecessors.
SARABANDE
( Sp.:
Zarabanda ) Een oude paar-dans in driedelige maatsoort. Volgens de jongste
onderzoekingen was het oorspronkelijk een Mexicaanse vruchtbaarheidsdans, door
één vrouw gedanst. Ingevoerd in Spanje, kwam de sarabande daar tot
ontwikkeling. Door het sterk erotische karakter werd deze dans door de
inquisitie als aanstootgevend beschouwd en dientengevolge in 1598 door Filips II
verboden. Desondanks is de sarabande in de 17de eeuw een hofdans geworden en ook
doorgedrongen in West-Europa. Met de verspreiding in Europa ging een wijziging
van het karakter van deze dans gepaard : het werd een statige hofdans in 3/4
maat. In deze vorm werd hij opgenomen in de instrumentale suite, als derde in de
rij allemande, courante, sarabande, gigue. Karakteristiek is het ritmische
accent op de tweede tel :
Het
tempo is overwegend niet snel, maar loopt uiteen bij de verschillende
componisten. Bekende literatuurvoorbeelden vindt men bij Corelli, Fr. Couperin,
Joh. Seb. Bach, Händel, later ook bij o.a. Debussy ( in 'Images' ), Stravinski
( in het ballet 'Agon' ) en bij Erik Satie.
De
laatste jaren is men bezig de renaissance-dansvormen te reconstrueren en opnieuw
te beoefenen. ( Cursussen o.a. aan het Rotterdams Conservatorium o.l.v. Karl
Heinz Taubert omstreeks 1970. ) Het choreografische beeld en de juiste
voorstelling van de tempi werkt zeer verhelderend op de muzikale interpretatie
en uitvoering van de oude dansen.
SCHERZINO
( SCHERZETTO )
( It. )
Verkleinwoord van scherzo, een scherzo van kleinere omvang.
SCHERZO
( It. )
Scherts. Naam voor een muziekstuk met schertsend karakter. Oorspronkelijk werd
de term gebruikt in het meervoud : b.v. “Scherzi musicali” van Monteverdi
e.a. Hieronder komen dan meerstemmige profane chansons voor. In de 18de eeuw
treft men het 'allegretto scherzando' aan, b.v. in de sonates van C.Ph.E. Bach.
Sinds ca. 1800 neemt het scherzo de plaats in van het vroegere menuet, als derde
deel in sonate en symfonie, voor het eerst bij Beethoven. Het tempo is vlugger
dan dat van het menuet. De maatsoort is meestal drieledig, ofschoon Mendelssohn
en Schumann de tweeledige maatsoort voorschrijven.
Tijdens de romantiek wordt het scherzo los van de sonate gecomponeerd en sinds
Chopin en Brahms komt het voor als een afzonderlijke compositie. P. Dukas’
“L’Apprenti Sorcier” is een voorbeeld van mogelijke vrijheid in deze vorm.
Franz
Schubert
Franz
Schubert ( 1797-1828 ) schrijft liederen met gitaarbegeleiding. Hij voegt een
cellopartij toe aan een «Trio für Flöte, Gitarre und Bratsche» van W.Th.
Matiegka ( 1773-1830 ) en vervangt het tweede trio van het menuet door een eigen
compositie. Dit werk staat wel bekend als het Quartett van Schubert. Hij
schrijft een «Sonate in a-moll fûr Arpeggione und Klavier». De arpeggione is
een strijkgitaar met de afmetingen van de cello en in gitaarstemming : E - A - d
- g - h - e'. Een arpeggione werd in 1823 gebouwd door Johann Georg Staufer.
Vincent Schuster was de uitvoerder van het werk en eveneens auteur van een
methode voor arpeggione.
Vele jaren moest Franz Schubert, die geen piano bezat, zijn meeste composities
schrijven met de gitaar als hulpmiddel, die boven zijn bed hing en waarop hij
dan speelde, voordat hij opstond. Een van Schuberts vrienden, Umlauf, meldt dat
het de gewoonte was om hem 's morgens op te zoeken, voordat Schubert uit zijn
bed opstond en hem dan steeds met de gitaar in zijn handen vond - ,,Hij zong
gewoonlijk voor mij de nieuw gecomponeerde liederen op de gitaar" -.
Op 16-jarige leeftijd schreef Schubert een cantate voor drie mannenstemmen met
gitaarbegeleiding, speciaal gecomponeerd om de verjaardag van zijn vader te
vieren en later schreef hij een aantal liederen met gitaarbegeleiding. De
invloed op de liederen van Schubert wordt algemeen zonder tegenspreken herkend,
speciaal in zijn liederenbegeleidingen. Zijn onsterfelijke ,,Serenade" werd
gemarkeerd: ,,A la Guitarre".
SECCO
( It. )
Betekent eigenlijk “ droog “, en wordt rneestal gebruikt als afkorting voor
recitativo secco. Dit is een technische uitdrukking voor een recitatief dat
slechts begeleid wordt door een eenvoudige basso continuo. Tegenstelling :
recitativo accompagnato.
SERENADE
Letterlijk
avondmuziek, een gewoonlijk instrumentale vorm, bestaande uit vier of meer delen
en verwant met het divertimento. Daar de serenade oorspronkelijk in de open
lucht bij wijze van muzikaal huldeblijk werd uitgevoerd, zijn voor de oudere
serenade-literatuur de volgende eigenschappen karakteristiek : 1 het
aandeel van blaasinstrumenten is opvallend groot; 2 de bezetting van de
instrumenten is enkelvoudig; 3 begin- en slotdeel hebben vaak een
marskarakter.
Nadat de serenade naar de concertzaal was overgebracht, vervielen de
bovengenoemde kenmerken. Er bestaan ook vele vocale serenades, vooral sedert de
18de eeuw, die in het Duits meestal 'Ständchen' worden genoemd.
SERENATA
1. Italiaans en Spaans voor serenade.
2. Vocale compositievorm uit de 18de eeuw,
geschreven bij gelegenheid van vorstelijke feesten e.d. De serenata is verwant met de pastorale en de
dramatische cantate.
SICILIANO
( Fr.:
Sicilienne ). Italiaanse volksdans, stammend uit Sicilië. De Siciliano werd
uitgevoerd in een vrij traag ritme, meestal in 6/8 en soms in 12/8-maat
gecomponeerd.
De dans had in de 18de eeuw groot succes en werd door vele componisten uit de
periode van de barok - o.m. door Joh.Seb. Bach en G.F. Händel - in hun
instrumentale scheppingen opgenomen. ' Alla Siciliano' werd in genoemde periode
ook dikwijls gebruikt als aanduiding voor het tempo. De 'Sicilienne', in het
midden van de 19de eeuw als gezelschapsdans gelanceerd, had geen succes.
SMITH
BRINDLE, Reginald
( °
Bamber Bridge 5-1-1917 - 2003 ).
Engelsman
- Componist en musicoloog. Pas na zijn studies architectuur ging hij, vanaf
1946, muziek studeren aan het University College of North Wales te Bangor. Hij
zette zijn compositiestudies voort bij Ildebrando Pizzetti aan de Accademia di
Sta. Cecilia te Rome en bij Luigi Dallapiccola te Florence. Hij verbleef nog in
Italië o.m. als muziekcriticus voor de Italiaanse radio, tot 1967, toen hij een
leeropdracht aanvaardde aan het University College te Bangor. In 1970 werd hij
professor aan de universiteit van Surrey. Als componist onderging hij sterk de
invloed van Dallapiccola en later van jongere Italianen, met name van Berio, en
van de nieuwe Poolse school. Hij evolueerde, mede als gevolg hiervan, van een
strikte hoewel met tonale harmonisering verwant blijvende twaalftoontechniek
naar een steeds vrijere toepassing van het reeksbeginsel - een weg die hij ook
in het betreffende leerboek schetste -, waarbij de stijlaandacht steeds meer van
de intervalverhoudingen naar het puur sonore verschoof. Hij concentreerde zich
vaak gedurende kortere of langere periodes op een bezettingstype : slagwerk,
orkest, elektronica, gitaar.
WERKEN
Muziektheater
: Antigone kameropera ( 1969 ).
Orkest
: Symfonie ( 1954 ), Variaties over een thema van Dallapiccola ( 1955 ), Epitaaf
voor Alban Berg, voor strijkorkest (1955), Symfonische Variaties ( 1959 ),
Cosmos ( 1959 ), Via Crucis, voor strijkorkest ( 1960 ), Homage to H.G. Wells (
1960 ), Klarinetconcerto ( 1962 ), Creation Epic ( 1964 ), Apocalypse ( 1970 ),
Interface ( 1972 ).
Vocaal
: Extremum Carmen, voor solisten en orkest ( 1956 ), Genesis Dream, voor
vrouwenstem en kamerorkest ( 1962 ), Amalgam, voor mezzosopraan, piano,
elektrisch orgel en slagwerk ( 1968 ), Worlds without End, voor recitant, koor,
orkest en banden ( 1973 ).
Verder
: koorwerken, liederen, werken voor diverse slagwerkbezettingen, kamermuziek,
werken op band.
Gitaar
: Danza Pagana, Fuego Fatuo, Sonatina Fiorentina, Etruscan Preludes, Nocturno,
Vita Senese, Music for 3 guitars, Il Polifemo de Oro.
Publikaties
: Serial
Composition ( 1966 ), Contemporary Percussion ( 1970 ), The New Music ( 1975 ).
Sonate
Term uit
het Italiaans : sonata = gespeeld stuk, in tegenstelling tot cantata = gezongen
stuk. Benaming van een instrumentale compositie voor beperkte bezetting, waar
contrasterende delen tot cyclus worden geordend.
Sonatine
Italiaans
: sonatina, verkleinwoord van sonata. Ongeacht de vorm, komt de uitdrukking in
de 17de en 18de eeuw soms voor als benaming van een kort instrumentaal stuk.
Sedert de 19de eeuw is sonatine een synoniem van sonate in kort bestek, met
licht thematische inhoud. Mozart en Beethoven componeerden enkele zeer frisse
“leichte Sonaten”. De grote meerderheid van de sonatines werd met
pedagogische doeleinden voor de piano geschreven : de 19de-eeuwse “ klassieken
“ op dit gebied zijn Clementi, Dussek, Kuhlau. Pas in de 20ste eeuw bereikte
de sonatine een hoge graad van artistieke gaafheid en verfijning, o.m. bij
Busoni, Reger, Jarnach, Roussel, Koechlin, Bartók. Veel minder talrijk zijn de
sonatines voor viool of blaasinstrument, alsook voor gitaar.
SUITE
Instrumentale
compositie, bestaande uit een aantal stukken van verschillend karakter, die
echter, althans voor wat betreft de klassieke suite, in dezelfde toonsoort
staan. De vroegste voorbeelden zijn terug te vinden in de 15de eeuw :
dansliederen voor instrumenten ( b.v. de luit ) die aan elkaar verbonden zijn.
Een langzame dans, de pavane, wordt gevolgd door een snelle, de gagliarde. Aan
dit tweetal worden later de allemande en de courante toegevoegd.
In de 2de helft van de 17de eeuw is de typische opeenvolging : allemande,
courante, sarabande, giga. Later worden nog andere dansen ingelast zoals menuet,
gavotte, musette, bourrée, passepied e.a. Joh. Seb. Bach laat deze stukken
voorafgaan door een prelude, ouverture of entrada, terwijl de suite ook als
partita wordt aangeduid. De afzonderlijke stukken zijn nu reeds gestileerde
dansen geworden, niet meer bestemd om te worden gedanst. In de opeenvolging
wordt steeds naar afwisseling gestreefd, zodat een vlugge dans zal worden
gevolgd door een langzame en omgekeerd, wat niet belet dat het ene of andere
stuk een 'double' krijgt, steeds in een andere bewerking. Ook is er afwisseling
tussen binair en ternair ritme. De delen zijn aan elkaar verwant door een zelfde
toonsoort. Alleen wordt de kleine terts toonsoort ingeschakeld tussen nummers in
grote terts toonsoort. Al zijn de dansen verschillend naar karakter, toch zijn
zij analoog naar bouw; de meeste bestaan voornamelijk uit twee delen. Het eerste
deel moduleert dan van de grote terts naar de dominant of van de kleine terts
naar parallel grote terts; het tweede deel keert terug naar de hoofdtoonsoort.
In de variatiesuite worden de verschillende dansen gebouwd op hetzelfde motief.
Voorbeelden hiervan vinden wij reeds terug bij Schein en Froberger. Met de
opkomst van de bithematische sonatevorm in de tweede helft van de 18de eeuw
verliest de suite aan belangrijkheid en komen de sonate, de verschillende
kamermuziekvormen en de symfonie op het eerste plan.
Tijdens de 19de eeuw echter treft men opnieuw suites aan, maar in een gewijzigde
betekenis : het zijn nu suites, samengesteld uit toneelmuziek, zoals de 'Peer
Gynt'-suite van Grieg, de 'Arlésiennesuites' van Bizet e.a., of balletsuites,
zoals b.v. het 'Notenkrakersballet' van Tsjaikovski.