Hans
Neusidler
ca.
1510-1563, had met grote financiële zorgen ( hij had een zeer groot gezin ) te
kampen. Van hem kennen we :
1)
Ein
newgeordnet künstlich Lautenbuch, in Zwen Theyl getheylt.
Der
erst für die anfahende Schuler die aus rechter Kunst und Grundt nach der
Tabulatur sich one einichen Meyster darin zu
üben
haben, 1536.
Der
ander Theil des Lautenbuchs, 1536.
Het
boek heeft een aanhangsel «Correctur», een zeldzaam verschijnsel in die tijd.
2)
Ein newes Lauten Büchlein, 1540.
3)
Ein new künstlich Lauttenbuch.
Das
erst Buch.
Das
ander Buch.
Das
dritt Buch.
De
drie delen in 1544.
4)
Ein
new künstlich Lauttenbuch.
Das
erst Buch, 1547.
Das
ander Buch, 1549.
Deze
beide laatste boeken bevatten veelal herhalingen van de vorige boeken, doch met
talrijke variaties, zodat ze toch een bijzondere waarde hebben.
Hans
Neusidler is tevens een goed luitbouwer.
Baron
vermeldt hem in zijn “ Untersuchung des Instruments der Lauten ”, 1727 : «
Obengedachter Hanns Neusiedler... hat sich nebst seiner Music auch auf das
Lautenmachen applicirt, und habe corpora, worinnen die Jahr-Zahl 1553 gestanden,
von ihm gesehen, welche etwas gross, von besondern fremden Holze und ziemlich
proportionirlich ausgesehen haben ».
Met
hem bereikt de luit in Duitsland een hoogtepunt, zoals met Francesco da Milano
in Italië en John Dowland in Engeland.
NOCTURNE
(
It. : notturno; Du. : Nokturne, Nachtstück; Fr. : nocturne )
1
Liturgische nocturnen ( Laudes nocturnae of officium nocturnum ) : het gedeelte
van de breviergebeden, gezongen in de kloosters tijdens de nacht en behorend tot
de ' horae ' ( getijden ).
2
In de instrumentale muziek verstaat men onder deze term verschillende vormen :
a) als synoniem van ' serenade ' of ' cassation ', een divertimento dat meestal
voor blaasinstrumenten maar ook voor zang met instrumentale begeleiding is
geschreven; b) in de pianomuziek : een eendelige compositie met lyrisch
karakter, geschapen door Field, John, en tot volmaaktheid gebracht door Fr.
Chopin; c) later gebruikte men de naam meer in algemene zin; de ' Nocturnes '
van Debussy zijn symfonische stukken met programmatisch karakter.
Paganini,
Niccolň ( 1782-1840 Italy )
Biography
Op
elfjarige leeftijd trad hij voor het eerst op als violist, na muziekonderricht
van zijn vader te hebben genoten en les op gitaar zowel als viool. Vanaf 1797
reisde hij door Europa en trad op in onder andere Wenen en Parijs. Zijn
bekendheid groeide hierdoor. In 1831 ging hij voor het eerst op tournee in
Engeland.
Veel mensen geloofden dat Paganini een ‘duivelsviolist’ was. Paganini
versterkte de legendevorming om zijn persoon door ‘s nachts op kerkhoven voor
de doden te spelen. Hij had ook de gewoonte om voor een concert zijn gezicht wit
te schminken om zo nog meer tot de verbeelding te spreken, als lijdend
kunstenaar. Een mysterieuze ziekte zorgde voor nog meer mystificatie rondom zijn
persoon. Hij leed namelijk aan het Marfan syndroom, hierdoor had hij zeer lange
vingers.
In 1834 schreef Hector Berlioz op Paganini’s verzoek een compositie voor
altviool en orkest, getiteld Harold in Italië, die Paganini echter nooit heeft
uitgevoerd.
Niccolň Paganini overleed in Nice op 57-jarige leeftijd.
Het grootste deel van zijn leven bespeelde hij de viool Il Cannone.
Nicolo
Paganini was born in Genoa, Italy, Oct 27, 1782.
He received music lessons from his father before he was 6 years old and later
from the best instructors in Genoa.
In 1795 he went to Parma, Italy to study but the teachers there told him they
could do nothing more for him. He then commenced on a course of self-training so
rigorous that he often played 15 hours a day.
He wrote much of his music for his own performances, music so difficult that it
was commonly thought that he entered into a pack with the Devil. His
compositions included 24 caprices ( published in 1820 ) for unaccompanied violin
that are among the most difficult works ever written for the instrument. He also
challenged musicians with such compositions as his 12 sonatas for violin and
guitar; 6 violin concerti; and 6 quartets for violin, viola, cello, and guitar.
Works
for Guitar
Allegretto
MS90
Allegretto MS91
Allegretto Scherzando
Andante
Arietta
Carnival of Venice
Grand Sonata
Menuet
Menuet en La
Menuet in C major
Minuetto Sonata No.31
Sonata in C
Sonata in C
Sonata No.31
Sonatina
Two Minuets
Waltz in C
Waltz MS92
Ghiribizzi
MS43
No.01
No.14
No.15
Opus 39
Grande Sonata No.02 Romanza
Opus
No.01 – 24 Caprices
Caprice
No.02
Caprice No.05
Caprice No.09
Caprice No.11
Caprice No.16
Caprice No.24
Caprice No.24
Pas
redoublé
(
Fr. ) Een vlugge ( versnelde militaire ) mars, in een tweedelige maatsoort,
gewoonlijk in 6/8. De “pas redoublé“ bestaat uit drie delen : mars,
trio, mars.
PASSACAGLIA
(
It. ) ( Fr. : passacaille; Sp. : pasacalle )
De
oorspronkelijke Spaanse naam pasacalle is samengesteld uit de woorden pasar (
passeren ) en calle ( straat ). Oorspronkelijk een Spaanse dans. In de
barokperiode was het een instrumentaal stuk. Evenals chaconne en folía is het
een compositie met danskarakter in langzame 3/4 maat met een ostinaat weerkerend
thema van meestal vier of acht maten. Het onderscheid tussen passacaglia en
chaconne wordt soms gezocht in de stem waarin het ostinato-thema voorkomt : bij
de passacaglia in de bas, bij de chaconne in de boven- of een middenstem. De
benamingen worden echter vaak door elkaar heen gebruikt. De bekende
'Passacaglia' in c-klein voor orgel van Joh.Seb. Bach brengt het thema van acht
maten in de verschillende stemmen. In latere tijd gebruikte Max Reger de
passacaglia-vorm in grote werken voor piano ( o.a. 'Passacaglia und Fuge' op.
96) en voor orgel (o.a. 'Passacaglia und Fuge' in e-klein op. 127; 'Introduktion
und Passacaglia', zonder opusnr. ).
De
oorspronkelijke naam pasacalle wordt gebruikt voor gitaarmuziek, resp. liederen
bij luit of gitaar. In Bolivia is het een soort serenade in 2/4 maat.
PASSA
MEZZO
(
It. ) Letterlijk : anderhalve pas. Italiaanse dans in even maatsoort, door
Toinot Arbeau ( Tabourot ) in zijn 'Orchésographie' ( 1588, Eng.
vertalingen 1948 en 1967 ) beschreven als een snel soort pavane. De vroegst
bekende passa-mezzo komt voor in H. Newsidlers 'Ein newgeordent künstlich
Lautenbuch' ( 1536 ), maar kennelijk kwam deze dans al eerder in Italië voor.
De passamezzo bloeide vooral in de 16de eeuw en bestond uit een groot aantal
kleine delen die afzonderlijk werden herhaald, b.v. in de verzamelingen van P.
Phalesius ( 1583 ). De passamezzo bleef als afzonderlijke dans voortleven in de
suite, zodat zij in feite een variatiesuite was. Als nadans op de hoofddans
passamezzo volgde gewoonlijk de saltarello. Vele I7de-eeuwse passamezzi zijn
gebaseerd op twee harmonische patronen zonder melodie in de discant : de
passamezzo antico en de passamezzo moderno. Deze harmonische basis diende vaak
voor virtuoos uitgewerkte bovenstemmen.
PAVANE
Langzame,
plechtig geschreden hofdans in 4/4 maat. Komt na het verval van de 'basse danse'
( 16de eeuw ) in de mode en kent een bloei tot omstreeks 1600. Op grond van de
uitspraak van Hans Judenkünig, die in zijn luittabulatuur van 1523 de pavane
'Ain Spanyelischer hoff Dantz' noemt, wordt een Spaanse oorsprong aanvaard,
hoewel de eerste gedrukte pavane te vinden is in het vierde boek van de in 1508
door Petrucci te Venetië gepubliceerde 'Intavolatura di Lauto'. Choreografisch
bestaat de pavane uit gewone wandelpassen, die in de volgorde van twee enkele
passen en een dubbele pas voor- of achterwaarts worden herhaald. De normale
muzikale structuur wordt gevormd door drie delen van 8, 12 of 16 maten met
reprises.
In
de 16de eeuw werd de pavane dikwijls verward met de Italiaanse padovana, in
langzame 3/2- of 6/8 maat. De eerste padovana komt voor in de luittabulatuur van
A. Rotta ( 1546 ). Op het einde van de 16de eeuw neemt de padovana geheel het
ritme en de maat over van de pavane en verdwijnt het verschil tussen deze beide
dansen. Met de vlugge gaillarde als nadans, werd de pavane de kern van de
muzikale suite.
Phrygische
modus
Middeleeuwse
kerktoonreeks of modus van e’-e” stijgend. Door een verkeerde toepassing van
de Griekse namen op de middeleeuwse toonreeksen kreeg ten tijde van de
theoreticus Hucbald ( …980 ) deze modus op e de naam Phrygisch. Vroeger heeft
in deze toonreeks de 5de trap als dominant gefungeerd, maar wegens het minder
stabiele van deze toontrap en ook wegens de aantrekkingskracht naar de ˝ toon
hoger gelegen 6de trap, werd de dominant verplaatst naar de 6de. Naar analogie
van het meest karakteristieke interval in de Phrygische toonreeks, de kleine
secunde e-f, noemen sommigen elke kleine secunde boven de tonica een Phrygische
secunde.
De
Phrygische toonreeks mag wel als de meest exotische worden beschouwd en blijkt
ook de oudste te zijn; althans bij oosterse volkeren komt deze het meest voor.
Klaarblijkelijk ligt dit aan de natuurlijke val van de beide, gescheiden
tetrachorden met de halve toontrap bij de cadensval van elk tetrachord. In de
middeleeuwse polyfonie speelt de Phrygische modus een voorname rol en heeft er
vooral een beschouwend, mystiek karakter.
POLO
1
Snelle Spaanse dans afkomstig uit Andalusië. Hij wordt uitgevoerd door de
“gitanos”, de Spaanse zigeuners, en wordt gekarakteriseerd door krachtige,
wilde bewegingen van het lichaam, begeleid door handgeklap en castańetten.
2
Andalusisch volksliedgenre dat eveneens door de zigeuners verspreid werd,
“polo gitano”. Het lied bestaat uit twee delen : het eerste deel is een
instrumentaal voorspel op de gitaar, 'solida' ; het tweede deel wordt gezongen
en met één of meer lange ay- of olé-uitroepen gekruid. Het lied staat in de
kleine tertstoonsoort en 3/8
maat. Pas tegen het einde van de 18de eeuw wordt de polo opgetekend en verweven
in de te Madrid opgevoerde tonadilla’s. Drie bekende voorbeelden van deze
gezongen dans zijn : de polo in de opera “El criado fingido” van Manuel García,
het lied ‘El contrabandista” van dezelfde componist en de polo in de
“Siete canciones populares espańolas” van Manuel de Falla. Een
instrumentale polo vinden wij in de derde bundel van de pianosuite 'Iberia' van
Isaac Albéniz.
PRAELUDIUM
(
Lat. ) ( Fr.: prélude; Eng.: prelude; Du.: Präludium; Ned.: preludium )
Instrumentaal voorspel of inleiding : a) tot een groter werk; b) tot een
fuga. In dit verband heeft deze vorm een grote ontwikkeling doorgemaakt in de
baroktijd. Van bijna nog improvisatorisch preludium bij Buxtehude werd de vorm
bij Joh. Seb. Bach eerst streng éénthematisch, daarna zelfs bithematisch (
cfr. Preludium in h ) en werd hij even belangrijk als de daaropvolgende fuga; c)
zelfstandige instrumentale compositie, vooral sterk vertegenwoordigd in de
pianoliteratuur o.m. van Chopin.