FANTASIA
Compositie
in vrije vorm, zonder vast plan en met improvisatorisch karakter. De naam komt
wellicht voor bet eerst voor bij de luit- en gitaarmuziek van de 16de eeuw,
evenals bij de orgelpreludes uit dezelfde periode. Meestal vertoont de fantasia
het karakter van een vrije improvisatie op één of meer thema's of motieven.
Aldus zijn vele toccata's voor orgel van Frescobaldi en Froberger b.v. echte
fantasia's. De fantasia is ook dikwijls een uitstallen van zuiver virtuoos spel
en van de vreugde hieraan beleefd.
Door
het improvisatorisch karakter zijn deze composities vaak vrij van maat. De
fantasia's van C.Ph.E. Bach b.v. zijn zelfs genoteerd zonder maatstrepen. Ook
tijdens de klassieke en de romantische periode werden regelmatig fantasia's
gecomponeerd, meestal voor soloinstrumenten. Zo zijn o.m. bekend : de
pianofantasieën van Mozart, de 'Sonata quasi una fantasia', Op. 27 en andere
werken van Beethoven, de 'Wandererfantasie', op. 15 van Schubert met het
inlassen van motieven uit zijn eigen lied 'Der Wanderer'. Bij de moderne
componisten wordt de fantasia evenmin volledig genegeerd; wijzen we slechts op
de 'Fantasia contrapuntistica' en andere werken van Busoni, Ferruccio. Ook de
fantasia's van Peter Benoit werden populair, vooral de derde. Boven sommige
orkestwerken, vooral in de 19de en 20ste eeuw, wordt dezelfde titel geplaatst.
Deze composities dragen dan meestal een programmatisch of folkloristisch
karakter.
Ferrer
José
José
Ferrer Esteve de Fujadas was born in Torroella de Montgri, near Gerona, on 13
March 1835. This places him in the generation of composer-virtuosi that
succeeded Coste, Mertz, Regondi and Zani de Ferranti, the guitarists who saw
their instrument's popularity wane as its place in domestic music making was
usurped by the ubiquitous piano ( increasingly becoming easier and cheaper to
mass-produce ). Nowadays there is a widely held but fallacious view that the
guitar was saved from joining the ranks of obsolete instruments like the glass
harmonica and tenoroon by Tarrega and later Segovia. In reality it was never
completely ousted, and many pockets of guitar enthusiasts remained active
throughout the nineteenth and well into the twentieth century. Ferrer was a
member of this community. He studied first with his father, a music collector
and a guitarist himself, and then with José Brocá, leaving for Paris in 1882,
the year of Brocá's death. In Paris he taught at the Institut Rudy and at the
Académie Internationale de Musique, where, as the dedications on his published
works suggest, the majority of his students were female. In addition to his
teaching commitments, Ferrer performed regularly as a recitalist and at society
soirées. For three years he was also professor of guitar at the Conservatorio
del Liceo in Barcelona, where he made his home in 1898. He visited Paris once
again, probably to organise the publication of his works, returning finally to
Barcelona in 1905 where he remained until his death in 1916, the same year as
his better-known colleague Francisco Tarrega.
A
complete list of Ferrer's works is not yet available. About 50 pieces were
published, mainly by the houses of Vidal, Pisa and Dupont, but according to
Domingo Prat 60 or more remain in manuscript. His compositions include guitar
solos, duets for two guitars and guitar and flute, and several songs. In
addition to his work as composer, teacher and performer, Ferrer was active as a
guitar historian. His "Reseña Historica de la Guitarra' was published in
Mundo Grafico ( Madrid ), and his unpublished Method contains some invaluable
historical reference material. It comprises short studies and exercises with
explanatory notes, and represents a comprehensive guide to guitar technique,
full of insight and clearly demonstrating Ferrer's intimate knowledge of the
instrument. Of Ferrer himself we know little, save that he was a deeply
religious man and well respected by his colleagues. No one has yet undertaken a
full study of his life and works.
Fuga
Een
fuga ( Fuga komt van het Latijnse fugere, vluchten ) is een muziekvorm waarin
meerstemmigheid ( contrapunt ) en gevarieerde herhaling een hoofdrol spelen.
Het belangrijkste thema wordt subject genoemd en wordt als eerste eenstemmig
gespeeld. De eerste inzet is doorgaans op de tonica en heet dux. Het tweede
thema van het subject is doorgaans op de dominant en wordt comes genoemd. De
melodie die in contrapunt tot het subject staat heet contrasubject.
Een fuga heeft meerdere episodes, de eerste wordt ook wel expositie genoemd,
omdat daaruit blijkt uit hoeveel stemmen de fuga bestaat. De expositie is
voorbij wanneer alle stemmen een keer het thema hebben gespeeld. De episodes
worden doorgaans onderbroken door korte divertimenti waarin op het materiaal van
de thema’s wordt gevarieerd. Elke expositie kenmerkt zich door een specifiek
gebruik van bepaalde toonsoorten en themabehandelingen. Zo zijn er diverse
contrapuntische technieken.
De meester van de fuga is Johann Sebastian Bach, die talloze fuga’s
gecomponeerd heeft.
Over het algemeen heeft een fuga drie tot vijf stemmen ( melodielijnen ).