CANARIE
( ook CANARIE a
DEUX, CANARIO )
Hofdans
in de 16de eeuw bekend, maar vooral in de 17de beoefend. Waarschijnlijk van de
Canarische Eilanden via Spanje naar Frankrijk overgebracht. Het is een paardans
in snel tempo, ¾, 3/8 of 6/8-maat en beginnend op de eerste tel van de maat.
Karakteristiek is de gepunteerde eerste noot van de maat. De canarie kwam tegen
het einde van de 17de eeuw tegelijk met de giga
in de mode. De canarie wordt in Spanje beschouwd als voorvorm van de jota.
CANTILENA
(
It. ) Klein zangstuk.
Deze
benaming werd vroeger gebruikt voor een kleine cantate of een kort zangstuk voor
één enkele stem, ook wel eens om de bovenstem of de solopartij aan te duiden
in een concert-aria. Thans wordt zij vooral gebruikt in de instrumentale muziek
voor een vloeiende, melodieuze volzin van eerder vocaal karakter. Ook wordt ze
aangewend om een passende weergave te verkrijgen van langzame, expressieve
passages, als synoniem van cantabile.
CAPRICCIO
(
It. ) ( Fr. : caprice )
1
Naam voor imiterende instrumentale stukken uit de 16de eeuw. Synoniem van '
Fantasia '. Het ' capriccio ' is, zoals de ' fantasia ', de ' canzona ' en het '
ricercare ', overgenomen van de vocale muziek. Het capriccio en de canzone waren
zeer verwant met het ricercare; maar het capriccio was niet zo streng van bouw
en had een meer instrumentaal karakter dan de canzone. Het bestaat uit
exposities van een thema, verbonden door tussenspelen. Het capriccio is een van
de voorlopers van de suite en de sonate en werd opgenomen in de eerste suites.
De eerste capriccio's zijn geschreven door Stivori ( 1594 ) en Farino ( 1696 )
e.a..
2
Een muziekstuk met een schertsend, geestig, ritmisch, vaak virtuoos, doch niet
oppervlakkig karakter. Het capriccio is rijk aan oorspronkelijke, veranderlijke
verrassende wendingen; het kan soms zeer komisch zijn, o.a. bij Joh. Seb. Bach :
' Capriccio über die Abreise seines sehr geliebten Bruders ', soms zeer nors
zoals ook bij J. Brahms. Vanwege het karakter is het capriccio zeer verwant aan
het scherzo; zij zijn eigenlijk niet van elkaar
Zeer
bekend zijn: de vioolcapriccio’s van Paganini, de capriccio's van Bach en
Beethoven, het Spaanse capriccio van Rimski-Korsakov.
CHA
CHA CHA
Een
dans, omstreeks 1953 ingevoerd uit Cuba en erg populair in Europa tussen 1957 en
1960. Ten onrechte wordt beweerd dat de 'cha cha cha' zich uit de mambo
ontwikkelde. Het is veeleer een rumba versierd met ritmische stooteffecten zoals
in de honky-tonk-ritmiek, doch melodieuzer en vloeiender. De maatsoorten zijn in
slow : 2/4 en in quick : 4/4 en het tempo ligt tussen 36 à 45 maten per
minuut. De danshouding is gelijk aan die van de rumba.
CHACONNE
(
Fr. ) ( Sp. : chacona; It.: ciacona ). Dans in ¾-maat, matig van ritme, zeer
geliefd in de 17de eeuw als toneeldans. Zou als volksdans door de Arabieren in
Spanje verspreid zijn. De dans was daar in de 16de eeuw als paardans bekend en
als zodanig ook in Italië beoefend. -> Ciacona.
CIACONA
(
It. ) ( Fr. : chaconne ) Instrumentale variatievorm, waarin een thema van 8
maten in de bas, soms in de bovenstem, van het begin tot het einde zonder
onderbreking herhaald wordt; boven deze ostinato bas worden variaties geplaatst,
die - zonder duidelijke afsluiting - in elkaar overgaan. De ciacona staat in een
ternaire maatsoort, ¾ en
is in een matig tempo geschreven. De ciacona is verwant met de passacaglia.
Beroemd zijn o.a. de ciacona van Vitali, die uit de 4de vioolsolosonate van J.S.
Bach en de finale uit de 4de symfonie van Brahms. De Franse divertissementen en
sommige bedrijven van opera’s uit de 17de en 18de eeuw sloten met ciacona’s
af. Of de ciacona en de passacaglia dansen waren is wel te betwijfelen.
De
vorm van de ciacona is reeds in sommige motetten uit de 12de en 13de eeuw te
vinden; ook vindt men deze muzikale techniek terug bij de Spaanse luitmeesters (
Fuenillana, 1554 ). De naam “Chiacona” komt voor het eerst voor in het begin
van de 17de eeuw bij Rossi ( 1613 ) en Merula ( 1637 ). Frescobaldi schreef
reeds ciacona's voor orgel in 1614.
Napoleon
Coste ( 1806-1883 )
Frans
gitaarvirtuoos en -componist. Hij gebruikt ook een gitaar van groot model die
een kwint lager gestemd is dan een gewone gitaar. Hij voegt er een zevende snaar
( D ) aan toe. Coste publiceert 53 composities, waaronder walsen, serenades,
menuetten en zijn bekende studies. Hij geeft ook een herziene en vermeerderde
druk uit van de methode van Sor.
Coste
concerteert tot in 1863 een ongeval zijn rechterhand onbruikbaar maakt.
Coste
komt in een periode van algemene afname aan belangstelling voor de gitaar. Hij
vindt zelfs geen uitgever voor zijn composities ( ondanks het feit dat hij de
tweede prijs behaalde, na Mertz, in een compositiewedstrijd in 1856 te Brussel
ingericht door de Rus Makaroff ! ) en hij is verplicht ze met eigen middelen uit
te geven. Daardoor geraken ze slechts in een beperkte kring bekend. Nu nog zijn
ze ernstig en meestal moeilijk studiemateriaal. Met Coste wordt een bloeiperiode
van de gitaar afgesloten.
Francis
Cutting ( rond 1600 )
Bekleedt
in Barley's «New booke of tabliture» een voornamere plaats dan John Dowland;
zijn stijl is Elizabethaans en heeft veel gemeen met de stijl van John Dowland.
Ruim veertig van zijn werken zijn bewaard gebleven. Over het leven van Cutting
is tot nog toe niets bekend, alleen weten we dat hij niet behoorde tot de kring
van vooraanstaande musici zoals Dowland, Holborne, Morley e.a. en evenmin was
hij verbonden aan het hof.
CZARDAS
Populaire
zigeunerdans, ontstaan in de 19de eeuw, als een verbastering van de Hongaarse
verbunkos. Deze muziek wordt gekenmerkt door een eigen zigeunertoonladder en
chromatiek en werd oorspronkelijk gespeeld door steedse muziekkapellen. De
czardas bevat twee onderdelen : Lassan ( lassu ), een trage en weemoedige
inleiding, gevolgd door een Friska ( friss ), een snelle en vurige beweging. De
meest belangrijke vertegenwoordigers van deze muziek zijn Bihari en Roszavolgyi,
beiden leiders van zigeunerorkesten.